‘Wetenschappers met een kritische blik op de coronacrisis’ doen foute en misleidende uitspraken over het coronavirus
Een inactieve en sedentaire levensstijl draagt bij tot een verhoogd risico op hart- en vaatziekten en op bepaalde kankers. Hoewel daar voldoende wetenschappelijk bewijs over bestaat, bewegen we te weinig.
Volgens Zwitserse onderzoekers ligt de verklaring in ons brein (1). Menselijk gedrag wordt aangestuurd door bewuste en automatische processen in het brein. Nemen we als voorbeeld de trap en de lift. Zonder nadenken nemen mensen de lift in plaats van de trap. De trap nemen doe je veeleer wanneer je daar bewust voor kiest.
Automatische processen zijn erop gericht gedrag te stimuleren dat de minste energie vergt. Dat hebben de wetenschappers willen aantonen in hun studie, waarbij aan deelnemers gevraagd werd te reageren op beelden van luie mensen en actieve mensen, terwijl hun hersenactiviteit geregistreerd werd. Er werd hen gevraagd zo snel mogelijk weg te klikken van de ‘luie beelden’ en in een tweede experiment zo snel mogelijk weg te klikken van ‘actieve beelden’. Wegklikken van ‘luie beelden’ kostte duidelijk meer energie dan wegklikken van actieve beelden. Zo werd alvast de verhoogde activiteit geïnterpreteerd in hersengebieden die met conflicthantering geassocieerd worden. Omdat het meer moeite kost voor het brein om beelden van luie mensen als onaangenaam weg te zetten, gaan de wetenschappers ervan uit dat deze beelden beter overeenkomen met de menselijke ‘comfortzone’.
Een luie aard hebben was vroeger voordelig, suggereren de onderzoekers. Onze voorouders hadden hun energie nodig voor de jacht of om op de vlucht te kunnen slaan in geval van nood. Van sporten (‘zinloos bewegen’) was geen sprake.
Dat sedentair gedrag het gevolg zou zijn van automatische processen en dat fysieke activiteiten een bewuste keuze vormen, is een hypothese die bevestiging vindt in deze nieuwe studie. Daarmee is echter niet met zekerheid aangetoond dat lui zijn aangeboren is. Het is namelijk altijd wat bedenkelijk om bepaald gedrag af te leiden van geregistreerde hersenactiviteit. De theorie helpt ons wel begrijpen waarom een algemeen advies om meer te bewegen in veel gevallen weinig zoden aan de dijk brengt.
De intentie om meer te bewegen omzetten in actief gedrag lukt beter met kleine, concrete stappen. Enkele voorbeelden: ‘Ik ga na de lunch 15 minuten wandelen en neem mijn koffie als ik opnieuw aan het werk ga’, ‘Ik stap een halte eerder van de bus en leg de rest van de weg te voet af’, ‘Ik ga iedere woensdagavond zwemmen met de kinderen’, ‘Ik neem altijd de trap tot de derde verdieping’, …
Beleidsmatig zijn er andere maatregelen die een duwtje in de rug kunnen geven: veilige fietspaden, goed openbaar vervoer, een verkeersvrije binnenstad, enz. Ook werkgevers kunnen hun steentje bijdragen: wandelend vergaderen, zitballen en sta-bureaus op de werkvloer, wandelinfrastructuur in de omgeving, fietsvergoedingen, enz.
Gedragswetenschappers tonen in een reeks experimenten aan dat de mens van nature geneigd is om zo weinig mogelijk te bewegen. Of we van nature lui zijn, valt moeilijk echt te bewijzen. De theorie van de onderzoekers kan wel verklaren waarom overschakelen naar een actieve levensstijl zo moeilijk is.