Niet vaccineren onder de vijfenzestig heeft wel degelijk risico’s
De krant verwijst naar een eindejaarsopiniestuk van een Amerikaanse psychologe in The New York Times. Zij verwijst hierin naar een studie die ze uitvoerde bij ‘superagers’, dit zijn mensen ouder dan 60 jaar wiens geheugen nog even goed is als dat van een twintiger (1).
Amerikaanse onderzoekers recruteerden voor het onderzoek 81 vrijwilligers (m/v) uit twee leeftijdscategorieën: 41 mensen van 18 à 35 jaar, en 40 van 60 à 80 jaar (2). Zij ondergingen psychologische proeven om hun geheugen te testen en kregen ook een hersenscan. Op basis van de geheugentesten werden van de 40 oudere proefpersonen 17 personen (4 mannen, 13 vrouwen) als superager beschouwd. Hun scan werd vergeleken met die van de andere proefpersonen. Bepaalde zones van de hersenschors waarvan men weet dat ze te maken hebben met het geheugen bleken bij oudere personen dunner te zijn dan bij jongeren. Diezelfde zones waren bij de superagers echter even dik als bij de jongeren. Je kon met andere woorden op de scan zien wie van de ouderen een goed geheugen had. Uit andere studies blijkt dat diezelfde hersenschorszones geactiveerd worden tijdens intense en moeilijke mentale en lichamelijke activiteit.
Het gaat hier om een kleine studie met slechts 17 superagers. Bovendien blijken superagers hier niet zo uitzonderlijk te zijn: bijna de helft (17/40) van de oudere proefpersonen was superager. Er zijn veel grotere reeksen nodig om aan te tonen dat superagers gemiddeld een dikkere hersenschors hebben dan leeftijdsgenoten met een voor hun leeftijd normaal geheugen. Zelfs als dan ook zou blijken dat superagers op bepaalde plaatsen van de hersenen een dikkere hersenschors hebben, weten we nog niet of dit kenmerk de reden is voor het goede geheugen.
Het is ook niet omdat men die bepaalde hersenzones bij intense activiteiten ziet oplichten op een scan, dat die activiteiten het wegkwijnen van die zones met de leeftijd zouden voorkomen, en dat het geheugen intact zou blijven. Om dit aan te tonen zou men twee vergelijkbare groepen mensen moeten volgen waarbij de ene groep regelmatig intense mentale activiteiten verricht en de andere groep niet. Na voldoende lange tijd zou dan moeten worden nagegaan of de geheugencapaciteit tussen de twee groepen verschilt (en of dit ook uit de scannerbeelden blijkt).
Ongetwijfeld bevat de studie interessante informatie voor neurofysiologen. Ze laat echter niet toe te besluiten dat je beter een vreemde taal kan aanleren in plaats van sudoku’s in te vullen om je geheugen te trainen.